Een imkerij in de Pyreneeën |
“Zie […] hoe nauwkeurig de bijen te werk gaan bij het
inrichten van hun raten, hoeveel eensgezindheid zij aan de dag leggen wanneer
zij van alle kanten komen om aan hun taak te werken … geen enkel dier [is]
slimmer dan zijn soortgenoot: je zult zien …. dat bij honingraten alle zeshoekige
openingen gelijk zijn.” Seneca gebruikt in zijn Brief 121 aan Lucilius (geschreven
in de jaren 63-64) (o.a.) de bijen als illustratie van de voorschriften van de
natuur volgens welke dieren handelen: “De drang naar wat nuttig is en de afkeer
van wat schadelijk is zijn natuurlijke gegevens: zonder enig overleg gebeurt
alles wat de natuur voorgeschreven heeft.” Dit geldt ook voor de mens (“alle
mensen passen zich aan bij de mogelijkheden van de levensfase waarin zij zijn”),
maar daarbij heeft de natuur de mens “verheven boven de overige levende wezens”,
met rede/redelijkheid als onderscheid. Dat uit zich in verschillende
specialisaties bij de mens (“Een ambachtsman hanteert zijn instrumenten met
gemak, … een schilder herkent bliksemsnel de vele verschillende kleuren die hij
heeft klaargelegd om de werkelijkheid natuurgetrouw weer te geven en tussen
zijn palet en zijn werkstuk legt hij verband met snelle blik en soepele hand. ….bij
bekwame dansers kan de hand zo willig elke situatie en elk gevoel uitbeelden”).
Zodoende geldt: “wat de natuur uitdeelt komt altijd met gelijke resultaten” en “Al
wat menselijke waardigheid leert is ongewis en ongelijk”.
Seneca levert een retorische onderbouwing bij deze conclusies.
Wat mist is een beschrijving van de imker die bekwaam de optimale omstandigheden
voor zijn/haar bijenvolken schept om gezond en vitaal te kunnen functioneren,
als voorbeeld van de door rede gedreven, gespecialiseerde mens.
Seneca – Brieven aan Lucilius (vert. Cornelis Verhoeven;
Ambo 1980)